Komt de ene kei in het tij de andere tegen, zegt
de ene Steen waait aan. Kust krijgt het klein als zand.
Duinen, mondjesmaat een opstand.
Wij tweeën, geraapt, gewarmd aan
het idee van zeeën.
Jij, kei in steen zijn, weet je nog van glas.
Ons een zorg glas.
Kan barsten glas in glazen kasten.
Van wak. Licht aangedaan stuk diggelen.
Spreek slechts een woord, wereldwet,
en onze schedels kegelen en dijen kletsen
als het schudden van orakelbotten.
Mij dierbare dingen, modderige pony’s
op achteraflandjes, het delen
in goedbedoelde dammen, jij, mijn ander
zilte oog om diepte in de sterrenkaart te staren.
We rollen ronder tot afgerond onder een ander.
Gaafheid is schade van jaren.
|